IÓ3
dat nooit! Eer vergeet ik dat 'k Ko hiet, God sal me 'n schaap gefe.... die mijn moeder beleedigt, beleedigt mijn.
Met 'n stem als van een basviool, dreigde hij nu uit. Toen holde hij naar de deur, groette en schreeuwde nog in de gang met z'n luidruchtige stem :
— Ik sal d'r daalijk ferpakke en ophijsche.... Adio Mefrou, koerage.
Na een paar minuten kwam Aal boven. Ze klopte schuchter en stak haar blond hoofd tusschen de deur.
— Ben je hier Lou ? Dag Lou.... Dag schat, dag schat•!
In één jacht sprong ze naar Louise toe en bezoende haar
de tengere wangetjes met woeste hartelijkheid. Aal was dol op Louise. Ze vond haar zoo fier, zoo fijn, en toch nooit trotsch. Ze wist zoo ontzettend veel meer dan zij en nimmer stond ze zich op iets vóór. En altijd gaf ze raad, zoo raak en zoo scherp gezien. Aal had zoo veel aan haar te danken. — Ko behandelde ze ook altijd zoo vriendelijk. Nooit hoorde ze Louise van iemand kwaad spreken. Om alles wat ze voor hen gedaan had, nu Louise zelf in beter doen was, en om al haar andere eigenschappen verafgoodde zij haar. Altijd sprak zij in volkshartelijkheid zich uit, zei ze precies wat ze dacht. Ze zag nu dat Louise heel erg verdrietig was, dat ze misschien iets voor haar kon doen.
— Schat, wat wou je van me, wat kan ik voor je doen, schat ? Je weet, ik ga voor je door 't vuur.. .. Zeg.. .. toe zeg wat is d'r ?.... God, kindlief, wat heb je fermeus gehuild ! Liefe Heer, dat is 'n schande, ik bin der pimplex van !
In plaats van te spreken begon Louise 't uit te snikken, en Aal, verbluft en geschrikt, wist niet wat ze aanvangen moest.
— Wat water halen, kind ? 'n beetje hofman ?
Louise schudde van neen tusschen haar gesnik door. Aal bekeek haar onthutst in 't weenende gezichtje, streek zacht 'n hand door Louise's golvend bruin haar.
— Aal,.... Aal, begon ze haperend en afstootend haar stem in nerveuse snikjes.... je weet, ik heb,.... jij hebt me nog nooit zien huilen, zoo zwak gezien.... ik ben zoo moe nu.