154
voelde hij de gloeiing van haar lichaam, van haar brandenden mond ; genoot hij iets van hemelsch geluk, dat wellust was voor den schoonheids-dronken geest; wellust en heiligheid tegelijk, demonisch begeeren en vergeestelijking van al z'n vleeschelijke lusten, zooals hij dat met Louise eens ondergaan had, een soort verijling van haar hoogste en heiligste gevoel. Zoo zag hij Flora en toch weer niet Flora, als vróuw ; leende z'n aangegloeide verbeelding, de hooge koorts van z'n liefdesverrukking haar alles van de legendarische Isolde; gaf Maurice haar weeke ziel, deze angstige oogenblikken, een tragische diepte, een ontzetting van leven die Flora zelf niet besefte.
Nu vergat hij den kuch en het bloedspuwen, 't kwijnende en bleek-versmartte van zijn Louise ; zag hij de pracht van Flora's hunkerend lichaam en woeste ziel; zoende hij als een razende de vrouw die hij niet liefhad, maar de vrouw die hij in haar wilde zién, onder de zwijmelende koorts van zijn opgejaagde verbeelding.
Een dag daarna was de vervoering, de woeste omslingering van dat eeuwig onvatbare, in hem uitgestormd, zag hij in Flora niets meer dan de zachte, verliefde, hem omkoesterende vrouw en vriendin. Hij voelde nu wel hoe wreed ie gedaan had, om dien middag, in haar een ander te verheerlijken. Maar gelukkig begréép ze niet. Van die verheerlijking waren de oogen van Louise altijd vol; daar glansde 't diep in 't donkere goudlicht.
Toch voelde hij 't nu als een straf voor zich zelf, dat Flora in zijn wilde vervoering, dien dag voor 't orgel, in zijn kussen en streelingen een liefde-beantwoording moest hebben gezien. Want zou zij beseffen, dat die kussen, die brandende verrukkingen de heerlijke Isolde-vrouw hadden gegolden, al waren ze haar gegeven, haar gouden vlechten, haar bevend verlangend lichaam ? Neen, ze had toen niet beseft, dat 't in hem zong voor Louise ; dat ie toen gestaard had, diep in de oogen van die stille vrouw; oogen die glansden altijd vol van een liefde,, eene vereering voor hèm alleen.