148
koorts, de sidderkleuren en de hartstochten-stijging van een bachantische zwelgerij bezongen, in tegenstelling met 't duffe, doode, laksche fatsoen der burgerij, met haar conventioneele gehechtheid, haar slappe, merglooze brave-Hendrik-gedoe. De bloedgoed van de hel, de laaiend-ruischende haat en roode verdoeming van Satan, leken hem grootscher van levensdiepte dan het weeke blauw van flets hemel-geluk. En 't brandende zwaard, moordend geslagen tusschen de in roode vlammen kermende muiters en opstandelingen der hel, werd hem een grandioser daad, — al ontlokte ze onmenschelijke kreten en smart-huilen, — dan het zoete gekir van engelen-keeltjes die zich de zaligheid inkweelden.
Wat was dat alles in hem gewijzigd. Nu durfde hij zelfs de liefde van een hartstochtelijke vrouw niet aan, het vurig levende en sidderende lichaam van een bloei-bloem niet beademen. Hoe was hij nu zelf in conventie geklonken, in schuwe, angstige en laffe halfheid. Waarom doofde nu het stampende rhytmus van zijn groot begeeren ? Hij was een gnoom, een paskwil, dat hij niet eens durfde nemen een vrouw die zich gaf, die alleen hèm wou verteren, opbranden in de heerlijke razernij van haar liefdevervoering. Moest hij met z'n verbeeldingen de orgiën van het verleden in den gloed der rood-rookende tijden bestaren ? Hij, die als een dwerg inéén zat gedoken, bang voor de schroeiing van een vrouwen-ziel, met z'n beef-handen afwerend de hitte van haar brandende hart ? Hij kon zich zelf nu beschateren, zich bekijken in z'n dubbel-natuur, de twee wezens van zijn ikheid betasten, den dwerg en den reus. Zoo leefde hij in vreeselijk gemartel van elkaar opvretende begeerten, 't Branderige van de zinnenontroering, hij wist 't nu heel klaar, ontstond door den drang, de intieme suggestie die van haar uitging. Ze was niet amoureus en toch voor hem, nu van een overgave en lieflijkheid die hij bijna niet kon weerstaan. Hij keek woest en verstoord, kleurde hoog-rood als ze hem plotseling zoo warm-knellend omhelsde, en innerlijk ging hij 't toch een genot vinden, die zachte blanke