126
liefde verstikken, heel diep in haar ellendige, zwakke en verachtelijke ziel. Ze smeekte erom, hem tenminste nog eenmaal te zien, om hem te overtuigen, dat ze voor den tweeden keer zich zou weten te beheerschen. — Met 'n kracht, waarvan hij zelf versteld zou staan, zou hij haar zien, koel, streng, rustig.
Maar toen ze daar nu op de trap plotseling den zachten, indringenden klank van z'n stem hoorde, zoo onverwacht, kreeg ze 'n ontzettenden schok, 'n duizeling, voelde ze jubel en angst tegelijk, nog heviger dan op den dag, toen ze zich zoo woest voor hem had uitgestort.
Maurice kwam naar Flora toe, drukte haar stil en wat ontdaan de hand. — Ze bracht hem in de vóór-salon. Flora sidderde bij de gedachte, dat ie dóór zou willen loopen naar de zaal. Maar hij begreep dadelijk en volgde. — Vlak voor 't raam nam ie plaats, zonder dat ie iets wist te zeggen. Flora ging tegenover hem zitten, aarzelend. Ze was heel bleek en beefde hevig. Ze voelde zich weer akelig licht van hoofd plotseling. Alle kracht en moed waren weer weggedoken in haar. Ze herinnerde: zich nog maar vaag 't voornemen, alles van haar ontroeringen diep, diep, ontzaglijk diep te willen verbergen. Maar er was niets meer in haar, dat dien drang naar boven stootte. Ze voelde zich losgelaten door 'n kracht, die ze berekend had, vóór ze Maurice ontmoette. Ze was weer zoo goddelijk gelukkig nu ze hem weer zag, z'n fijn, bijna vrouwelijk gezicht, zijn fijnen sarkastischen mond met de lichte beving van z'n mondhoeken. O! wat had ze hem lief, lief, oneindig lief. Als hij nog langer zoo bleef zitten, zou ze 't weer uitschreien, uitsnikken, zou ze hem weer om den hals vallen, zou ze moeten zeggen, hoe lief ze hem had en hoe smartelijk ze die veertien dagen in angst, eenzaamheid en al-maar-bang gissen wat-hij-dacht-en-voelde, — tusschen het jagend gepraat en gegluur van Soonbeek in, — doorgemaakt had.
Maurice kon nog niet spreken. Elk woord dat ie nü zeggen wou, stootte ie weer terug, werd 'n gruwelijk banaal verlegenheids-praatje en toch voelde ie zich stikken onder dat zware gezwijg. Hij kon opspringen, 't uitschreeuwen. Toch zou ie