125
loren. Ze was grof, opdringerig en ordinair geweest. Ze had hem als man overrompeld, om den hals gehangen, gekust in blinde verrukking. Ze had niet eens gevraagd of ie haar kussen, of ie haar omhelzing wóu. Ze had hem om 'n beetje liefde gebedeld, ze had hem om wat teederheid gesmeekt. O ! 't was 'n vernielende schande, 'n radeloosheid, 'n onteering van haar innigste gevoelens door verachtelijke zwakheid. Wat was er dan zoo kokend over haar brein gestort ? Had ze niet met een, naar ze dacht, onvernietigbare kracht zich voorgenomen, nooit, nóóit iets van haar liefde te laten blijken ? Waar was die schroeiende koorts in haar bloed dan zoo plotseling vandaan geschoten ? O ! haar liefde had geen beschermgeest in koele, sterkende macht. Haar ziel snikte te luid. — Haar liefde was nu in haar bloed geslagen. Wat had ze vroeger gedroomd van gouden vruchtentrossen, die ze zou zien gloeien in de zon, overal waar ze staarde ? Wat had ze gedroomd van 'n geur, die haar zou omvloeien, den dag en den nacht.
Niets doorleefde ze daarvan, nu ze liefhad, 't Bloed sloeg haar naar 't hoofd. Ze leefde in vlammen en vuur. Ze wou hém, hém alleen tot zich trekken. Ze wou zich losbreken van alles. O ! de liefde gaf haar geen rust, geen kalmte, geen droomerij. 't Stormde en brandde in haar. En in die woeste aangloeiing van haar begeer en, haar liefhebben, had ze 't bleeke, stille gezicht van de stille, lieve, innige Louise niet eens meer gezien. Ze had had.r Maurice naar zich toegerukt. Ze had hem toegesproken als een krankzinnige en als een wee-nende machtelooze. — En wat antwoordde hij, hij, voor wien zij zich zou laten stukscheuren ?.. .. Ze wist 't bijna niet. Ze had in den gloeidrang van haar overgave z'n bleek, verschrikt gestamel nauwelijks gehoord.... Maar weg was ie gebleven, wèg! Dat leek z'n diepste antwoord! Haar tweede en schaamtevolste vernedering als vrouw. Hoe zou ze dat ooit weer goed maken ?
Als Maurice terugkwam en hij zou doen alsof er niets gebeurd was, dan zou ze hem innig danken en voor altijd haar