122
mocht wegstooten. Zou hij, met al z'n vlijmscherpte en ironie, nu den heren moed hebben die vrouw onomwonden te zeggen waar 't op stond, wat hij voor haar voelde en wat niet ? Wat zou hij niet in haar dooden ? Ze was als een waanzinnige in haar verrukking geweest. Ze had hem gekust, gesmeekt, ze had op z'n gezicht geschreid als een kind. Mocht hij haar nu zóó vernielen, nu ze in haar liefde voor hem weer zooveel opbruisende levenskracht vond ? Maar toch, z'n gevoel moest hier neergeduwd. Eerst wou ie voor zich zelf uitmaken of dat excuus geen opgemonterd drogredentje was, waar ie zich zelf mee om den tuin wou leiden. Of ie 't in den grond niet als ijdelheids-streeling voelde, die liefdesuitstorting van de mooie Flora ? Wou hij het niet daarom aanhouen, of werkte hier in 't duistere deel van zijn begeerten het stille, maar bloedende geheim zijner zinnelijke natuur, die 'n plaats voor zich open-drong in dat heele proces ? Wou hij nu die ijdelheid en sensualiteit bedekken met mooie, nobele praatjes ? Soms aarzelde hij in z'n konklusies. Als in een rood keelgat, zoo dwong ie nu zich zelf te zien, diep in 't heetbloedige van zijn begeeren. Maar meestal stond ie over z'n eigen onaangedaanheid verbaasd, als ie eenmaal in dadelijk kontakt met Flora kwam. Dan zag ie wel haar ranke taille, haar goudlichtend haar, al haar mooie heerlijkheid, maar toch zonder begeeren, zonder onstuimigheid. Hij kon zich dus naar eerlijkst gevoel zelf geruststellen, dat geen, met bewustheid verborgen zinnedrift in hem werkte, die hem egoïstisch tegenhield haar de felle waarheid te zeggen. — Maar nu moest ie uitmaken, hoe hij door die gebeurtenis allereerst kwam te staan tegenover Louise. O ! als ie zoo nuchter alles kon overwegen, heel dit voor haar zoo schokkende feit met denk-pasjes beleggen, gaf hem dat al niet dadelijk de demonische zekerheid, dat hij niets van liefde voor haar voelde ? — Zoo bezien, kon hij huiveren van z'n eigen nietige zorgelijkheid. Hoe was hij niet op den eersten ontmoetingsavond met Louise geweest ? Gek van geluk, razend van genot en bedwelmende heerlijkheid, doorsidderd van aandoeningen. Nu nóg, bij de lichtste herinnering aan dien avond,