120
rament zoo beheerschen, dat ie er tegenover de vrouwen tee-derder door werd dan tegenover de mannen. Hij voelde al hun gebreken even scherp en fel als de nuchterste, meest cynische spot-natuur. Zijn eigen karakter was door zooveel ellende verbitterd, dat hij om de futielste aanleiding plots wrang kon worden onder het innigste gesprek. Dan vergat ie 't vrouw-leven ,werd ie vlijmend, zei ie zonder erbarmen precies waar 't op stond. Geen vrouw kon dan als vrouw macht hem uitoefenen. Z'n zucht] tot overheerschen gaf dan z'n toon een angstige vastheid en trillende hevigheid. Dan stootte hij zich aan konventies en vormen, uiterlijk gedoe en gekunsteld, valsch geredeneer. Zonder te overschetteren, wou ie dan 't kleine, nietige ook van het vrouw-leven laten zien, als 't opging in banale konversatie, werd ie al cynischer in z'n konklusies. Hij kon niets en niemand vleien, als hij niet voelde dat lof verdiend was, ook niet een vrouw, ómdat ze vrouw was.
En toch vond hij in 't verfijnde en gracieuse vormenspel der achtiende-eeuwsche Spaansche grandes en Franschen iets heroïsch, iets als een straalbreking in 't dag-leven, in de kleurige schittering der illusies. — Hun vrouwelijke rankheid, hun fijne handen, de teedere hoffelijkheid van hun woord en gebaar klonk als 'n zang in den omgang. Dat wou Maurice juist vereenigd zien : scherpte, ironische fijnheid en toch subtiele gracie van beweging, ieder gebaar als een arabesk, als een lijn-ornament beheerscht, voornaam, vast en toch teêr.
Er was zooveel prikkelende, overstoute vermetelheid in die vrouwelijke, schijnbaar verwijfd-fijne mannen van vroeger. Ze waren zoo innig dapper, zoo dolzinnig-dapper, zoo heroïsch in hun vrouw-bescherming, zoo durvend, tartend, ontberend. Hoeveel maal had hij niet die blanke vuistjes bewonderd, machtig beheerschend 't zwaard, fijn verflikkerend den degen. Hij zou 't altijd een schoonheids-sentiment blijven vinden van oppersten rang, de riddelijke, dwaas-mooie, hoffelijke verrukking, al zou 't spot-hagelen en hoon-schetteren om hem heen.