113
dat hij meer leek op 'n baloorigen gorilla dan op 'n pointer. Ze lachte om alles nerveus, verstikkend in heel zachte schatertjes Ze kon zelfs lachen, zonder dat er 'n woord gezegd werd. 't Leek [haar zoo licht, zoo hel-glanzend overal en toch beefde ze van beklemming en 'n wilden, zwervenden angst, zonder te beseffen waarvoor. Ze voelde hoop, hoop op geluk en toch de zwaarte van sterfbenauwing. 't Stoeide, weende, lachte, zong en bloeide in haar. — O ! 't werd 'n woeste stijging van haar liefde.... dat was haar bangheid van straks al.
Toen Maurice verlof vroeg, terwijl zij thee zette, even op 't orgel te mogen spelen, schrikte ze nerveus, als had ie haar plotseling gevraagd : wat dénk je ?
Zacht trilde Maurice de luchtziel in 't orgel, trok hij de vox humana uit, 't zang-zoete register, dat als 'n levende menschen-stem ontroerd vertellen ging, er en tegen in, zong 'n droeve donkere bas-toon als 'n zingende en richtende godsstem uit de verte, zwevend boven het hemelsch gevlei van de voix céleste. Flora schreide stil en snikte van aandoening. Maurice wist niet, wat hij nu in haar aansidderde. Ze beefde van geluk dat Maurice bij haar was, dat ze 'm nu niet alleen met de koortsige verbeelding tastte in haar mijmerende, donkere liefde-nachten. Ze zou zich nu wel in z'n armen willen wringen, om er nooit meer uit te komen. Nu begon ze haar angst en beklemming te begrijpen. Ze keek, maar toch schuw, uit vrees dat ie zou ophouên, naar z'n spelende handen. Ze lachte en schreide, zonder dat ie iets van haar bestaan merkte. Hij speelde, speelde, soms zoo zacht, dat de klanken schenen te sterven in de zacht-lichtende zaal met 't middag-geruisch van de gouden herfst-boomen, stillekens als fijne regen tikkend tegen de ruiten en heel 't zoete gerucht van den herfsttuin, ver en toch dichtbij. Al droef-zacht verinnigde de melodie, doortrild van weemoed en toch zoo vroom, dat Flora niet meer kon blijven staan van ontroering. Toen heel zacht het laatste klankgezucht was uitgestorven, wou ze Maurice z'n thee brengen. Hij voelde haar achter zich, keerde zich om, den nazang van de voix céleste nog in d'ooren, als zegening van 'n stervenden heilige. Flora gaf hem 't kopje
II 8