04
beek's woekerziel zóó gevoeld als naast hem. En nooit kon ze vergeten den dag waarop Maurice, na vreeselijke klachten van haar kant over Soonbeek, eens was losgebarsten met 'n verdoeming van alle huwelijken, zoo laaghartig tot stand gebracht door hebzuchtige ouders, als hier bij haar 't geval bleek geweest te zijn.
Ze voelde zich onder Maurice's adem zwak, klein, bevend, overrompeld en toch niet besuggereerd. Integendeel, hij behan-pelde haar altijd als 'n goeie vriendin, en sterkte in haar aan, zelfstandigheidsgevoel. Telkens wou hij haar in 't leven stooten. Telkens wou ie valsche fantasterij in haar zien doodbloeien op de werkelijkheid van het groote bestaan. Maar zij vond 't heerlijk naast hem te zijn, te wankelen en te beven, öptezien naar z'n macht, en z'n overheersching in woeste verruking iedere minuut te erkennen. Hij was zoo in alles haar meedere, dat ze niet anders dan z'n mindere wilde zijn. Daar kwam hij ieder keer tegen in verzet. Hij plaagde, bespotte en bestrafte haar telkens om haar lichtgeloovigheid, haar weeke overgave. Maar z'n afstraffing maakte haar even gedwee als z'n zachtheid. Hoeveel maal had ze z'n gezicht, dat innigbezielende, dat teere en fijngelijnde gezicht niet bekeken' Dat was nog droomeriger en dan weer woester dan van Schumann. Zij bloosde altijd als Louise merkte dat ze Maurice zoo lang bekeek. Er was zoo'n mooi leven in zijn hoofd, dat z'er wel altijd naar had kunnen kijken. Iedere uitdrukking kende zij ervan! Als ie fijn spotte, de lichte beving van zijn mondhoeken en de vrouwelijke lippen. Als ie tegen Soonbeek opstoof, 't gegloei van z'n groenblauwe oogen. Als ie moe was, de teederheid van zijn stem, en de melancholie in z'n trekken. En dan als die uitdrukkingen van droomerigheid, van verstrooidheid in z'n gezicht, plots soms wisselde in onderzoekend, indringend kijken ; mét 't sarkastisch vlijmende van zijn fijnen mond. Maar iets was er in zijn gelaat, in zijn geheel hoofd, dat haar soms gek maakte van verlangen hem in haar armen te nemen en te zoenen tot ze niet meer zou kunnen. Dat leefde in 't vrouwelijke fijne, 't zoo zachte, 't klare van zijn