03
gedrag vinden. Ze zou nooit, nooit anders tegen hem zijn dan ze was. Van 't bacchantische, 't woeste uitvlagen van liefdes-razernij rilde ze. Daarvoor was ze veel te gewoon, te klein van natuur, te weinig demonisch. En daarvoor had ze Maurice te lief. Ze wou 'm niet verhitten, niet opjagen, niet prikkelen.
Ze wou alle wellustige begeeren uit haar gedachte bannen. Ze wou daarin zoo rein tegenover hem staan, als 'n kind tegenover bloemen. Maar wel wist ze, dat er iets toch uit haar trilde, al bedwong ze zich nog zoo׳, dat hem moest schokken. Ze kon niet gelooven dat Louise hem inniger, dwepender, branderder liefhad dan zij. Alles in hem bewonderde ze. O ! ze wist wel dat ie een mensch was, dat ie gebreken had, maar zij zag ze niet. Hij was als een kind zoo jeugdig, zes jaar jonger dan zij. Soms voelde ze dat als een pijnlijk-iets. Dan dacht ze dat hij voor haar voelde, wat zij onderging bij de gedachte aan Soonbeek's zooveel-ouder zijn dan zij. Maar wat deden die paar jaren verschil ? Was hij niet haar eerste liefde ? Hij, hij alleen had dat bekroonde, dat riddelijk-fijne en dien hoogen zwier, waarmee ze altijd in haar meisjesdroomen zoo gedweept had. Hij droeg dat overheerschend geweldige, dat hartstochtelijke, bijna tartende in zijn mannekracht mee. Zijn gebaar, zijn gang, z'n verschijning vond ze wonderlijk mooi. Hij was klein, en toch leek hij haar een reus. Hij had een hoogheid van kijken die haar, en zelfs Soonbeek telkens verstomde. Hij kon met z'n oogen schroeien, en eenmaal in vuur, zoo de dingen voortooveren dat ze huiverde van genot. Was 't voor haar-zelve eigenlijk wel uit te maken wat ze voelde als hij, ieder en alles vergetend, voorlas of sprak, verdedigde of hoonde ? Ze voelde dan een versmelting van haar innigste leven met zijn man-natuur. Hij was haar een reusachtig mensch, zoo echt, zoo breed en zoo kinderlijk en droomerig teerhartig toch, als ze er nog nooit een ontmoet had.
Als ze er aan dacht dat die zelfde man, om onbepaalde redenen, haar ook zou kunnen haten en verachten, dan rilde ze van angst. Nooit had ze 't vergroeide, 't gedrochtelijke van Soon