96
baars weegs. Ze bemerkt hoe groote levenswijsheid er toch wel schuilt in vader's ,,gewoonheid" en nuchterheid. Ze besluit den koopman Albert toch maar te nemen, niet in offer-verlangen, maar in waarheid op eenerlei wijze hem begeerend! En nauwelijks heeft zij de nuchtere gewoonheid van haar vader ingeleefd of de volgende literaire ijlpartij brast in haar hersentjes rond. Ze staart 's nachts op haar kamer 't raam uit: De maan heeft ze reeds gedoopt als het „geweldige oog van een onbereikbaren God!" Daaronder dommelt Botterdam.
Hard gaat ie:
Leven en sterven, lachen en weenen, krimpen van pijn, dansen van vreugde, alles zou „het" (maan, oog van God, Q ) zien en rustig zou het staren blijven. Het streven van menschen, opbouw en verval, dempen en graven, alles . . . alles ...
Alles zou veranderen, al wat menschen is, vormen, zeden. .. (haha! Q.), gewoonten (hahaha! Q.). . . al het uiterlijke.
Het oog alleen onveranderbaar.
Het oog van een zich altijd gelijken God.
De Godheid altijd dezelfde .. .
Het goddelijke in de menschen in alle eeuwigheid hetzelfde . .. enz.
Dit alles verdroomt mademoiselle Berkelman ,,als de klok twee uren geslagen heeft." Moet ze niet 'n lepeltje broom, zou Berkelman gevraagd hebben als ie 't geweten had, dat zijn Martinetje zóó laat nog zóó hoog kon stijgen met 'r ziel en verstand. Deze juffrouw moest zich noodig bekeeren om de nuchterheid van haar vader te begrijpen. Uit naam van Albert, freule, uw aanstaanden zeer nuchteren echtgenoot, die de zaak Berkelman moet overnemen met huid en haar... een parachute. Kom in hemelsnaam op den beganen grond en loop liever dertig