94
rechte zwoegende werkzaamheid van den rijken Ber-kelman, is allertreurigst. Men zou zóo zeggen, dat kan den auteur niet als fout worden aangerekend. Denkt u? Ieder bot schepsel, dit boek lezende, zal gnuivend tot moeder de vrouw zeggen : zie je nou wel, heb ik 't je niet altijd gezegd, al dat gepruts, geschrijf, geklodder, gemors, gestrijk over viool, gehamer op piano is larie! Lees maar eens De Berkelmans, en zie hoe de boel daar verloopt. Welnu, ik beweer dat het de schuld is van den auteur als lezers een dusdanige paedagogische les trekken uit den Berkelmans-roman. Hoeveel kinderen met werkelijken aanleg worden door kortzichtige ouders, die niets van hun zielswerkingen verstaan, om zoo te zeggen ieder uur van den dag gekweld ? Het gansche be-keeringsverhaal van Martine is me psychologisch geen steek waard. Een meisje dat werkelijk gaven heeft, en geen schijn-op-windingtjes, laat zich niet breken door den banalen wil van een overigens besten vader. Dat de kinderen van Berkelman nulliteiten zijn bewijst niets. Het probleem is door den schrijver daardoor juist min of meer tendentieus gesteld. Want welke wending in de psychologie van Berkelman zou Schiirmann niet hebben moeten maken, als Maurice nu eens niét was dood gegaan, maar door zijn gaven en de heilige voeling voor zijn kunst zijn vader eens op treffende wijze had kunnen steunen? Neem eens aan dat pa Berkelman plotseling doodarm werd — zeg door speculatie, — en dat hij daar een zoon te Londen had zitten die hém kon bijspringen ? Op een goed psychologisch boek moeten allerlei varianten in gebeurtenissen gemaakt kunnen worden, en dan moet altijd de kern der psychologie ongeschokt kunnen blijven. In dit geval zou, tengevolge van de tendentieuze tegenstel