91
perken moet en van den beschrijvingsstijl zoo plots overstap naar de persoonsteekening, wou ik u even zeggen hoe superieur kunstenaar zich Schiirmann daarin getoond heeft. Juist wijl Berkelman naar 't leven ergens voor den hoogen scheppings-geest van Schiirmann moet hebben bestaan, en hy juist geen ״fantasie" blijkt, is de creatie zoo gelukt. We leven met dezen driftigen, dikwijls stompen man mee. Om te snikken is 't, als we van zyn verdriet, zijn smart, zijn vereenzaming lezen. Wat is dat menschelyk mooi, zeldzaam-zuiver, warm, heerlijk doorgoten van een humane innigheid, doorvoeld en gebeeld. Lang niet altijd is hij ons sympathiek. Dikwijls ergert men zich geweldig over Berkelmans boersche, grove, eigenzinnige en bekrompen levensbesef. Soms is hij bruut als 'n beest, grof als 'n huzaar, zwak als 'n bakvisch, sentimenteel als 'n hofjes-wezen, maar de auteur beeldt hem, in al zijn dooreenwoelende driften en hartstochten, wild verlangen naar rustig geluk, in al zijn kleinheid en karakter-eenvoud, zoo zuiver, zoo innig, dat we mét hem, zijn heele leven méé leven! En dat is een suggestie die alleen een groot talent op mij vermag uit te oefenen. Zola schreef eens over Balzac in zijn studie over Flaubert: „Ce qui tiraille presque toujours les romans de Balzac, c'est le grossissement de ses héros; il ne croit jamais les faire assez gigantesques: ses poings puissants de créateur ne savent forger que des géants." Zeer waar. Zola veroordeelt dit sterk in Balzac, al roemt hij hem ook als een der zeer groote werkers van alle tijden. Welnu, in Berkelman heeft Schiirmann niet gigantesk gefantaseerd, maar Berkelman is gewóón mensch gebleven, en toch werd de realiteits-indruk van dit karakter groot. Schiirmann heeft hem uit één stuk gegoten. In dit opzicht heeft Schiirmann zich prachtig gehouden aan een natura-