81
Deze meneer de artist plukhaart op ongehoorde wijze zijn burgermanspiepa, en vleit hem op grove manier om wat ״poen" los te krijgen. Ten slotte, ten einde raad schiet hij zich dood. Dan is er een dochter Martine, een fijn poppetje, een zeer mooi meisje, fijngevoelig artistiek, met veel pianospeltalent. Maar in de omgeving van den burgermanspiepa voelt ze zich een vreemde. Zij moet al haar artistiek gevoel smoren. Ze leest Fransche literatuur, ze speelt, maar met niemand in huis kan zij spreken. Alleen met den „sonnettist" soms, maar die is lang niet altijd gestemd. Dan is er nog een dochter Tine, getrouwd met een maatschappelijken hoogvlieger, een vent-van-niks, die ver boven z'n stand wil leven. Tegen al deze menschen staat de stoere, eigenzinnige, krachtige, van zijn burgerlijke gewoonheid zich volkomen bewuste Berkelman, met een haat aan artisten, aan hoogdoeners, aan alle geestelijke werkzaamheid eigenlijk. Met Karei vecht hij, met Maurice ook, met Tine ook, met Martine ook. Terwijl hij ze lief heeft zegt hij ze de felste grofheden. Hij scheldt ze uit, hij wil dat ze werken, ploeteren als hij; dat ze zich bewust-worden van hun gewoonheid. Maar steeds erger con-trariëeren ze den vader-zakenman. Dan wordt de eenzaamheid en de smart van Berkelman zeer groot. Zijn kinderen kwetsen hem door hun gedrag, hun artistiekerigheid, hun slappe, lauwe levenslust. Er gebeuren ontzaglijk veel dingen met de kinderen. Maurice schiet zich dood; Karei vergooit zich aan een ordinaire winkeljuffrouw; Martine loopt weg; Tine en haar man Stevens leggen telkens beslag op zijn beurs. Eindelijk keert 't leven. Martine, eerst idolaat verliefd op een donkeren mooien Belg, loopt een blauwtje — op zeer tragische wijze ! — en trouwt met Albert, een zakenman van top tot teen. Dat
Studiën. 6