71
bedorven verbeelding« zulk een ridderlijkheids-bloem in zijn knoopsgat kón prikken. Dan zou decritische beschouwing zich verdiept tot scheppende psychologie en de heerlijkste gelegenheid bestaan hebben, de overstralend de ruimte en het diepst-in-zich-zelf ver-zonkene leven; tot het Gevoel, met het bevende, zingende hart, het schreiende hart, met den weemoed en de teederheid, maar vooral met de tragische en komische uitbeeldings-machten.
Deze critiek-schepping mag nog wel toegelicht.
Er bestaat b.v. een critiek over Rousseau's ״La Nouvelle Heloïse" van Busken Huet. Deze critiek is dualistische gemoedswerkingen van Rousseau's bedorven verbeelding te verklaren. Nu blijven we volslagen onbevredigd.
Als ik b.v. Sainte Beuve lees over de Gonfes-sions, dan krijg ik wel hier en daar opmerkingen, maar er is geen regeltje met scheppend voelen tus-schen de fijn bedrukte pagina's. Wel hier iets verklaard, daar toegelicht, hier bijgebreid, daar afgehaakt, veel gemoraliseer en getheoretiseer, maar Rousseau zie ik niet voor me, noch zijn wonderlijke Gonfessions. De stijve, stroeve engelsche zinnetjes van Morley, zonder kleur-klank, zonder emotie-trilling, duf en droog als vergoorde krenten, worden in onbedaarlijke kalmte en hartstochteloosheid je afgewogen. Maar ook Sainte Beuve heeft 't verstaan, om van de zoetvloeiende fransche taal een klank-stooterig, rhythme-loos en grauw woordenboek te maken, dat in stroeve, stijve onbuigzaamheid niet veel voor 't Morleysche proza uit den weg gaat. Waarom dan niet in de taalkleur wat ontroering, wat zielsbeweging. Voor hen, verre voor hen, leefde daar toch het wonder-