70
wel op verschillende plaatsen geraakt, aangestipt door het soms inbrandend-fijne vernuft van Huet, maar toch nergens heeft hij het dieper critische vermogen, om Rousseau voor ons te halen, den Rousseau van ״La Nouvelle Heloïse," den geëxalteerden en soms sensueel-verdwaasden schrijver van dit erotischlyrische romanbrok. Wel staan de pagina's volge-smeten van overdreven en waardelooze aanprijzingen.
Door een énkelen brief, welken Rousseau schreef aan Julie, behoort hij volgens Huet al tot de ״meesters van den eersten rang," en om een zekere episode er in ״onder de groote romanschrijvers van alle tijden 1" Er is een lof, erger dan blaam!
Men staart verbluft naar deze exclamaties I Wat zou nu de plicht geweest zijn van Huet als oorspronkelijk criticus ? .. .. Om ons den ménsch Rousseau, den zielszieken, naar liefdes-geluk smachtenden schrijver van La Nouvelle Heloïse voor te zetten. 1) Ik wil weten, hoe Rousseau er toe kwam zóó iets te schrijven, wat zijn diepste zielswerkingen waren toen hij schreef. Ik wil het geheim van dit smacht-boek doorgronden; ik wil vooral tot Rousseau's ziél gebracht worden! En lees nu eens Huet's opstel! Nergens een werkelijk-diep indringen in den mensch, den wellusteling, den eenzame, den hartstochtelijke en week-teedre! Wel zegt hij: „Waar heeft de vijftig-jarige Rousseau, de man met de bedorven verbeelding, de ruwe zinnen, het toegeschroeid vaderhart, die bloem der ridderlijk-ste gevoelens vandaan gehaald?" 't Ware juist de groote critische kunst voor den psycholoog in Huet geweest, ons te laten voelen waaróm „de man met de
1 Ook Nietzsche bezondigt zich zwaar aan Rousseau, en duldeloos oppervlakkig is hij b.v. in zijn: Gegen Rousseau in Morgenröthe.