64
Zoo óók de stijl van de episch-lyrische critiek.
Men kan in critiek iets médedeelen, maar datzélfde ook in een voorstelling brengen. De mededeelende, aesthetisch-documenteele beschouwing is de kleine critiek, welke nooit zoekt ieder gevoel, iedere gedachte van eigen ziel en geest te verzinnebeelden door vergelijkingen, in plastische en psychologische schoonheid.
Een critische stijl moet als een schoone kansel gebeeldhouwde nissen hebben, waarin telkens een andere schoonheid van sentiment geplaatst kan worden. Schaduw en licht scheppen de fijnste evenredigheden. Men kan met tién regels plastische critiek soms méér bereiken, dan met honderd pagina's logische analyse. Men kan, door een fijne béeldende karakteristiek van de figuur die men bespreekt, door hartstochtelijke ingrijping in haar ziel, dramatische aandoeningen scheppen, inniger en dieper dan ooit door de felste zuiverheid van document-feiten wordt bereikt.
Als een arme schooier zegt, u i t-z i c h-zelf, dus niet al3 overgenomen beeld, — ״ik loop op stads-grond," daarmee bedoelende dat ie zware gaten in de zolen heeft, dan is deze ironische aanduiding van een ongemak van scheppende orde. Honderden niet-oor-spronkelijk voelende armoedzaaiers zullen 't naakte feit mededeelen en nuchter of kwaadaardig zeggen: ״ik heb 'n gat in me zolen," zonder dat hun wrok of kwaadaardigheid door het ongemak ontstaan, ze tot een oorspronkelijke karakteristiek van 't ongemak zélve inspireert. De arme schooier met zijn eerst gevonden nuchtere ironie: ״ik loop op stadsgrond" heeft de mededeeling plastisch relief gegeven en een symbolischen vorm gevonden voor zijn ironie, zijn