61
overstraalt hem telkens het licht, het warm-vlammende het tongig-spelende licht der ontroerde menschenziel, glanst deze intuïtie over de stroefste stof de moireeringen en kleurspelingen van het levende gevoel.
Eerst daarna voelt men het gemakkelijk-uitzwie-rende der alléén lyrische critiek. De engheid van de ziel en de subjectiviteit van den geest. Daartegenover staat de critiek, die groote figuren ontledend, in haar soort en op een bijzonder aesthetisch beschouwingsplan karakters schept en handeling verschakelt als in drama en roman.
IV.
De lyrische critiek kan stemmingen uitweven als op een schilderij van smart-tonen, waarop niets te zien is dan een sneeuwvlakte met bitter-droeve en winte-rig-vereenzaamde ellende-huisjes. De meer epische critiek verwentelt een eindeloozen horizon rond den blik, geeft een diorama, een ontzaglijk vergezicht op brandende zon-ketsende steden, op bosschen in gloed gelaaid door dagenvuur. En ook geeft zij de intiemste avond-landschapjes, droomrige stedeke's en dorpjes, stil-vroom leven van leed en eenzame ingetogenheid.
Het historische gezicht op de in het duister van 't onbekende weggewentelde Tijden is in de alléén-lyrische critiek niet te geven. Naast passie-uitstortingen, naast analyse van stijl en taal, staat daar de doorgronding van een groep karakter-wezens. De episch-lyrische critiek gaat — soms haarfijn — in, op de filosofie van den tijd, het leven, de moraal, de psychologie van den tijd, waarin de menschen van zijn studie ademden. De critiek met epischen ondergrond van breed voelen en denken en werken, opge-