50
zijn. Soms heeft hij zeer leelyke stroefheden en ook machtelooze expressies. Hij spreekt van ״dikke droefnis!" Vaak zegt hij: ״systematisch" stond ze op, of ״systematisch" bewoog zij zich. Barre banaliteiten gelijk: ״Als door een veer verhoogd, richtte hij zich thans op." De bekende roman-springveeren. Soms dikt hij aan: ״honigzoet (let wel! Q.) loomde de liefde door zijn aderen." Soms ook is er een zeer conventioneele romantypeering van uiterlijk. Zoo op pag. 179 tweede deel. Maar is hij op dreef, dan volgt dra schoonheid op schoonheid.
Zoo b.v. de prachtige pagina 201—202 eerste deel, het in zinnedrift losbreken van Warhold tegenover Machteld en haar ontrukking aan zijn dierlijke razernij. Dat is prachtige romantiek, en zoo echt en zuiver van toets als het zuiverst-moderne. Daar is een weelde van woord, een gekir van zacht-lokkende wellustklankjes, een gestreel en gepaai in rhythmus en cadans, wonderlijk mooi van gang- en klankgolving. En zoo is er veel meer in zijn werk Warhold, een boek, dat meer dan als psychologisch, dramatisch of episch, vooral als sfyi-product uitmunt met groote verdiensten. Het bizondere in Van Oordt is, dat hij elk gebeuren, het meest eenvoudige tot het aangrijpendst-tragische, wil vangen in den cadans en het maatdeelig schoone van zijn dwingend, saamgedrongen woord. Hij belegert zijn gevoel en gedachte en zijn intuïtie met beeldende woorden, zwaar van klank of bevallig van luchtigen zwier. In dat woord spartelt en flitst een natuurpoëzie. Het is zelve tot zang geworden in de echo der taalklanken. De enkele verhalende frase, zonder opkleuring of doorvloeiing van eigen stijlgevoel is hem een gruwel. Dat volgehouden beeldende geeft aan zijn boek zooveel doorwerkte schoonheid. De plaatsen, waar groote verslapping en inzinking van stijl