31
lingste typeering. Deze dwerg-bult draagt een Sardou-luchtje bij zich. Hij is de brave, raisonneerende mismaakte, die zoo oprecht praat en handelt als 'n zelfofferend Bouddhist. Een wee mengsel van stroope-rige braafheid en in schijn verheven menschelijkheid doet dezen dwerg-bochel leven. Ook zijn brave zelfverloochening staat zeer contrasteerend tegen het gemeene gedoe van oom en tante Nijkerk, Gerrit, Heins enz.
In zijn uiterlijk wel goed getypeerd, leeft hij innerlijk totaal niet. Hij lijkt in de sfeer van Hugo's ״Les Misérables" geboren. Ontneem hem zijn smerig Rotterdamsch dialekt en hij zou kunnen optreden in Hugo's gruwelijk ״De man die lacht." Hij vooral is de romantische vergaarbak der menschelijke ״noblesse" die, ware De Meester geen ״bekend pessimist," hem een plaats onder de romantieke idealisten-broekjes kon bezorgen!
Maandag lijkt nu wat werkelijks met z'n plat spraakje en z'n gore omgeving. Maar plaats hem buiten z'n Rotterdamsch milieu, en hij valt op je neer als een manke automaat.
De bij-figuren.
Maandag is mislukt, is slechts 'n type gebleven waar we de openbaring van een mensch-innerlijk verlangden. De idealiseering van 's dwergs innerlijk is daarom zoo gevaarlijk als contrast, wijl het De Meester zeker gegeven was, zijn uiterlijk zoo knap te teekenen.
Oom Nijkerk is niet slecht, maar veel te druk en lawaaierig in z'n dialoog. Tante leeft niét. Ook Gerrit, haar broer zien we niet. Ze zijn bij-figuren die geen vaste plaats hebben. Van Jan Heins, Geert's geliefde, merkt men alleen wat in het denk-leven van Geert. De Meester had hem ook buiten Geert's gevoel, en