28
Hoe groot haar smartelijkst verlangen ook is, als ze bemerkt, zich ten volle bewust wordt dat hü alleen zinnelijk zich wil bevredigen, dan tóch moet ze, kan ze dien man niet meer zóó lief hebben.
Zelfs zijn laf zich verschuilen als ze weggejaagd wordt opent haar de oogen niet voor zijn laag gedrag. Ze blijft hem aanbidden, liefhebben. Ze laat zich door hem beleedigen. En al den smaad en vertrapping die zij na haar zwerven ondergaat, is nóg niet genoeg om haar de oogen voor haar Jan te openen. Telkens in gedachten spreekt ze ״Hem" vrij, veronderstelt ze dat hij wel zoo zal handelen wijl hij anders geen leven heeft thuis.
Hier stuit iets! Hier is de vastklemming aan een liefde-manie samengevlochten met een literaire overweging van den auteur, zeer ten nadeele der zuivere psychologische creatie. Hoe sterker haar geloof in hem blijft, hoe feller de schok der tragiek wordt. Niet in de natuur van Geertje kon het echter liggen zoo lang zich te laten verblinden door schijnpraatjes en grove leugens, maar de auteur rekt er de compositie mee, bereikt voor een deel ook een symbolisch sentiment in die liefdes-volharding welke hem bóven het plan der gewone realistische uitbeelding moet plaatsen.
Men heeft De Meester een Zola-navolger genoemd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik rechtstreeksche navolging niet veel vond, — die malle scene waarin Geertje zich ongekleed voor haar spiegel bekijkt weggedacht, want hoeveel prachtiger geeft Zola dit niet in Renée, — maar hier moest ik toch ook aan de symbolieke neigingen van Zola denken !
In dit liefdesverlangen wóu De Meester bóven het gewoon-menschelijke van Geertje uit. De ontgooche