26
geheel buiten haar natuur, die zü als eenvoudig dorpsmeisje, onliterair, nooit voelen, nooit zelf zóó in onbewuste beeldvorming verwerken kan, — daar is het boek slecht, mislukt.
En wijl dit nu heel vaak gebeurt in Geertje, is de psychologie van haar vrouwenziel niet meer gaaf. Geertje moet een andersoortig voelen hebben dan De Meester, mag zooals uit deze citaten blijkt 't leven niet aanvoelen of de psychologie vervalscht zich schromelijk. Het heele boek door echter geschiedt dit. Dè,t is het ergerlijke!
Daar staan gelukkig tegenover de kleurige brokken waar Geertje alleen Géértje is. Waarin Geertje's innerlijk zoo klaar voor ons open ligt als keken we door kristal! Dan is ze zoo superbe doorvoeld dat De Meester niet machtiger, niet dieper haar levenskern had kunnen uitbeelden, kunnen naderen, kunnen tasten!
Het boek heet Geertje, en evenals in Rika van mevrouw Van Gogh, is Geertje in dit boek de hoofdpersoon, het psychologische brandpunt, waarin al het gebeuren samenvalt. Naast haar, of liever in verband met haar leven, zien we ook oom en tante Nijkerk, Jan Heins, Maandag, Grootvader en Grootmoeder. Maar deze typeeringen zijn op-zich-zelf van geringe beduidenis. De psychologie van den roman is hoofdzaak.
In de psychologie van Geertje zijn nog enkele punten zeer vreemd. De maan-avond-scène aan het slaapkamer-raampje in haar dorp is wel zeer romantiekerig. Ze gedenkt mijmerend haar liefde voor ze slapen gaat, staart in 't maanlicht en droomt. Zelf denkt zij:
״Waar had ze dat ook weer geleze, van die adellijke jonkvrouw, die ook nimmer trouwe zou, non wier, met een cel vol maanlicht." — Maar hier is het sen-timenteel-romantieke van De Meester zelf verborgen