21
van tragiek. In dit deel ontkrampt zich de tragedie. Jan Heins bemerkt dat zij moeder worden zal, heeft genoeg van haar. 't Bekende motief. De wettige vrouw van Heins merkt ook de verhouding van Geertje tot haar man. Ze wordt smadelijk weggejaagd. De laag-zinnelijke Heins, de ״meneer" houdt zich schuil, ten minste Geertje kan hem niet te spreken krijgen. Dan volgt de ontzetting in Geertje, die nu ook door haar lichamelijken toestand als onder een andere psychose leeft. Ze krijgt de volle laag van smaad over zich uitgestort. Ze komt weer bij haar oom en tante Nijkerk, die het echter zelf zeer arm hebben, en zwaar scharrelen voor 't broodje. Slechts één man is daar in wien zij vertrouwen stelt: Maandag, 'n vrijdenker, 'n vriend van oom, 'n gedrochtelijke bochel. Deze bochel is de „nobele" onder 't stelletje. Eindelijk verneemt ook haar streng-godsdienstige grootvader haar schande. Ze woont bij Maandag in wanneer ze bezoek van hem krijgt. Volgt heftige scène.
Een huwelijks-aanzoek, haar gedaan door een uit Amerika terugkeerenden rijken plaatsgenoot, boer Heukelman, reeds vóór ze naar Botterdam vertrok, wordt door dien Heukelman herhaald, schoon hij bekend is met Geert's schande; door Geertje echter „gewezen van de hand."
Eindelijk wordt ze zich eenigszins bewust dat Heins haar wel bedrogen kan hebben. Toch blijft ze Heins liefhebben, wijl hij haar het hoogste liefdesgeluk heeft laten voelen. Terwijl men haar op allerlei wijze belee-digt door verschillende aanbiedingen te doen die haar stuiten, vertrekt ze weer naar haar dorp met de eenige herinnering aan haar ongelukkige liefde. Niets anders houdt ze, wijl haar kind dood ter wereld kwam, maar „Hem" blijft ze liefhebben.