20
zijn schoonheid gaaf blijft, geeft het een waarlijk ontzaggelijke ontroering in zijn tragische diepte van levensleed, in zijn vertrapping van de hoogste men-schelijke levens-uiting: Liefde. Maar De Meester zal nog heel wat gaver en schooner werk moeten scheppen, wil hy onze literatuur waarlijk een volkomen meesterstuk geven.
Geertje behelst eenige jaren levensgebeuren van een dood-eenvoudig dorpsmeisje, dat in een groote stad (Rotterdam) in betrekking gaat. Als wees is zij bij een strengen orthodoxen grootvader opgevoed. Ze heeft nog nooit iets van het groote leven gezien. Bij een oom (zoon van haar grootvader) te Botterdam, die van godsdienstig man vrijdenker is geworden en in slechte verstandhouding leeft met zijn vader, komt ze voorloopig in huis om een betrekking te zoeken. Die krijgt ze eindelijk bij zekeren heer Jan Heins, een echt poenigen meneer. Op dien man raakt ze verliefd. Eerst heeft ze meelij met hem om z'n naar, ongelukkig leven met z'n akelig vrouwtje. Vroeger werkman, -heeft hij zich echter opgewerkt tot den rang van patroon, door de duiten van zijn schoonmoeder geholpen, en verdient veel geld. Hij is altijd bezig. In de oogen van Geert een prachtige man, met mooie snor en mooie oogen. Ze toont hem haar genegenheid en hij haar de zijne. Zij wil echter alleen hem liefhebben zonder meer. Deze platonieke impulsie verschrompelt echter tot 'n nietig overpeinzinkje als de werkelijke passie loslaait. Jan Heins verleidt haar, of liever zij geeft zich aan hem.
Het eerste deel behelst niets anders dan de al-stijgende liefdes-verrukking van Geertje vóór de ontgoocheling.
Dan het tweede deel, veel mooier en sterker ook