14
Galvtfnsch dogmatisch venijn om zijn mond. Maar zijn hoogmoed maakt hem niet groot, doch omgekeerd zijn grootheid maakt hem hoogmoedig. En toch nooit vulgaire hoogmoed. Zijn zich-zelf-voelen lost zich op in een heetgestookte bewondering voor het altijd nog weer veel grootere dan hij zelf is.
Men heeft in ons land Multatuli bewonderd om zijn sarcasme, zijn durf. En wie, in onstuimige jeugd, deed niet mee in geestdrift, voor zooveel flirtende geestigheid, zooveel fijne, hatelijke scherpte, zooveel boulevardeerende kennis en zooveel boutade-pralerige gevatheid. Maar hoeveel liever wordt u Carlyle later, deze sombere knager, deze geestelijke opstandeling en toch weer ootmoedig-neerknielende. Hoeveel meer is hij kunstenaar dan Multatuli, hoeveel dieper, inniger, bang-schooner van innerlijk droomleven is hij niet, hoeveel échter Apostel I Dèit is een gefolterde ziel, een krijtende, een schreiende, een droef-zingende ziel. Naast zijn van allerlei fijne en sterke gevoels-beelden doorslingerden, zwaren en rhythmisch-aandrij-venden stijl wordt het proza van Multatuli oratorisch-journalistisch. Carlyle heeft een heerlijken trots, een woesten, bewogenen, zwijgenden en plots uitschie-tenden trots, die door wanden van bergen heen bijt en bijbelsche ontsteltenis wekt. Groote toorn kan van een koninklijke verrukking zijn, van een aanzwellende zwaaiing, die doet beven. Carlyle kan nu en dan wel eens zoo toornen, zoo breed, zoo metrisch, dat zijn woord, zijn periode zich als een onweer van klanken boven je starende oogen ontlast. En toch wordt het geen bulderend rumoer. Daarvoor is hij te somber, te melancholiek en te ziek van visioenaire gedachten• droomsels. In zijn dwalingen is hij even koppig volhardend als in zijn waarheden. Wild, gloeiend, en altijd doorsidderd van geestelijken drang is iedere