13
en zijn mond grijnst met zwarte tanden van verachting en haat. En toch zijn er weinigen, die den hemelschen droom van den zaligmaker in zijn illusoire, transparante, maar bovenzinlijke schoonheid, zoo smetteloos menschelijk zuiver nagevoeld hebben als Carlyle.
III.
Hij is geloover, maar niemand gooit scherper keien door de kerkruiten dan hij. En telkens, na mijmering en berusting barst een vuurstroom van opstandige hartstochtelijkheid in hem open, verschroeit hij zichzelf en anderen onder de lava van zijn vulkanisch-uitstortenden geest. Soms zie ik hem geheimzinnig en eenzaam als een vuurtoren bij nacht, waar alleen de zee tegen durft aanzwalpen met den donkeren zang van haar zwarte golven. Ja, een zonderling-toegetakelde apostel is Carlyle. Dan heeft hij een bleeke, dan weer een roode droom in de prachtige oogen branden en weerschijnen. Hij hallucineert; zijn geest heeft spokerige bevliegingen. Er is een Hoog-landsche heksigheid soms in zijn hallucinaties, en zijn verbeeldingsleven kan zoo bang saamdrommen en zoo diep zich onttrekken aan het levende licht, dat ge denkt aan den waanzin van een gigant, die heimvolle vernielende plannen laat opbranden in zijn brein, tegen wereld en menschen. Zijn hallucinaire visioenen zijn soms van een door breede dichterlijkheid onder-stroomde facetteerende pracht, alsof ge van uit een hoogen spiegel-toren staart op een stad-in-brand, of bij avondfonkel van louter starren en azuur. Garlyle's hooghartigheid is hoogmoed van den eersten rang. Niet onvermengd literair-voeler is hij; soms draaft hij antipathiek door, knerst en raast hij, stroeft er een