109
adjectieven beknelt en kneust. Waarom hij ook niet wat beter z'n zinnen construeert als er nu eens niet iets atmosferisch te beschrijven valt.
Zoo'n zinnetje b. v., waarin ik cursiveer; ״Zacht had hij haar hand teer streelend genomen, hij had gezegd dat hij haar lief had en had haar gevraagd met hem te blijven zijn leven lang."
Toch is deze „hadderigheid" nog iets in vergelijking met andere malligheidjes in woord- en zin- en taalwendingen en vergelijkingen in het werk van Aletrino. Bestudeer maar zijn maniertjes, zijn trucs, zijn woordvervormingen, en ge doorziet het gansche samenstel van zijn woordkunst en zijn stijl. Ontleed haarfijn zijn techniek en ge zult verbijsterd staan over zooveel gegoochel en gedraai, gepruts en gekronkel. En toch zwoegt hij op z'n zinnen, tracht hij er altijd zich geheel in te geven. Want denk toch, wat ik u bidden mag niet, dat Aletrino altijd zoo mis is. Hij heeft van de allerschoonste elementen in zijn taal; woordfondsen, schitterend, zeggingen, verrukkelijk. Hij heeft streelingen in zijn zangen als muziek. Er is soms een vloeiende buigzaamheid in zijn taal, die aanklankt als het mollige, zoet-heldere zanggespeel van een verre fluit over stil water in avondschemer. Deze zeer ver-droefde, zeer teedre, geheel vrouwelijk-weeke en somber-innige natuur geeft ook brokken van ijle, brooze schoonheid. Zijn stijl kan van binnen uit, wel diep ontgloeien en prachtig van varianten en klank-alliteraties zijn. Soms is zijn woord-zoete lyriek als éven alle smartelijkheid van 't leven tegelijk aanroerende muziek. Soms is zijn werk zoo pastellig ingehouden van toon, zoo sluierig en zoo week van tinten en toch zoo diep en droomerig als 'n Thijs-Maris-landschapje, mysterieus en stil. — Het woelerige en onzuivere van woordkleur en woord-opgeproptheid in hem is de fout