64
lijkheid en schoone verborgenis. AI zijn moeilijkheden, al zijn pessimisme en bestaans-angst, cynische vloek-ironie, tobberijen en verbittering verslonken. Wel weigerde Dogger hardkoppig, overtollige luxe en besnoeide hij zich zelfs tot het noodige. Maar nu kon hij zich vrijer bewegen aan de ״Doorluchtige School"; wist hij ergste economische afhankelijkheid opgeheven. Nihilist zijn uit geniepigen nood en gebrek, was hem altijd een gruwel gebleven. Hij had nu te kiezen tus-schen Unitas, A. S. C., Studentenbond, gezelligheids-vereenigingen waarbij hij, door aard, drang en middelen makkelijkst zich voegen kon, al was voor hem inauguratie gelijk novitiae en novici, groentjes, eerste jaartjes, die te verwerken kregen, een beetje belachelijk; hij met zijn derdejaarskop en candidaat-schap. Hij begeerde in veelzijdigheid van eigen studie, maar ook onder ménschen de wereld te kennen. Vrienden en kennissen snapten maar niet, over welke geheimzinnige hulpbronnen de vroeger krachtelooze nihilist plotseling beschikte. Dogger zweeg, zweeg grimmig, op dreigend-dringenden eisch van Uriël. Tot al de stralende warmte en goedheid van Rozenheim ondervonden, op een zomeravond hem naar de keel kroop, toen Tillema onverwachts zijn kast opliep en hij dezen alles vertelde; alles van zijn vroegeren levensangst en tobberijen, van zijn verschrikkingen, martelende geldzorgen, en uit welke kwellingen en werk-verbrökkelingen Uriël hem gered had.
Tillema staarde en zweeg, maar voelde nog ver-knochter vriendschap en genegenheid voor Rozenheim, die zijn goede daden verborg; ze ganschelijk verzweeg of slechts ״pochte" op eigen tekortkomingen. En ook nü weer Rozenheim's hartstochtelijke woede, dat de echt oud-Hollandsche Dogger, uit opgekropte dankbaarheid, toch tot hem, tot Tillema,