50
monsters vol brandenden avonturenlust, poogden te doorgronden; die lucht en oceaan, hartstochtelijk, daemondsch aan hun verbeten leefdrift en brutaalste uitvinders-instincten onderwierpen.
Uriël bewonderde in deze jeugd-enithousiasten, deze vurige, Homerische minnaars van de ruimte, verzot op Dood en Leven beide, de gulzig-opschuimende vitaliteit, die hen de gansche schepping verwoed liet overstijgen met ongehoorde gewrochten, uit dol-waaghalzerigen moed en vernuft geboren. Al deze jeugd-intellecten, al deze miraculeuze verbeelders, rillende opbranders, opslurpers, onuitroeibare wég-stooters en koud-heftige brekers van tradities; al deze vormers van nieuwe levenskrachten, haters van bloedarmoedige dichterij en geestelijke atrophie, versohenen hem al׳s kakelbonte paganistische uitdagers, zwartgallig of in verrukking, moderne heidenen, krasse veristen, met een romantisch atavisme in het over-sombere of blij-springende bloed; romantisch bloed, dat zij verafschuwden en tegelijk in een ״nieuwe zakelijkheid" weer terugzogen.
De felste, meest opgezweepte en revolit-uitstormende geesten onder die koel-trotsche jeugd-drilmeesteacs, geleken hem temmelooze prairiehengsten, steigerend en woest bij geringste cultuurbeknelling. Onder deze moderne Argonauten in heldendienst, ontpopten zich nachtelijke aviateurs, die zee-mysteriën in aether-duisternis roekeloos tartten; die uit ontzettend-vergroote bril-uilenoogen keken en het heelal met wild-striemend vuur, met angstwekkende zoeklicht-kruisen doorzwaaiden. Zij ronkten tusschen brons-glanzige wieken, over smaragd-donkere oceanen naar onbekende landen, met een vaart van den duivel, zoodat de nacht sidderend onder hen verzonk in het slurpende Niet. Zij onthulden zich als luohtdoor-klievers, die apollinisch, vlam-feeërieën van het Noor-