38
In Rebecca gloeide het Joodschvrouwelijk-heroï-sche, maar gansch onbewust. Zij beefde van vervoering, bij Igmaniz' wonderlijke Pantateuch-verhalen. Haar vonkende verbeelding wierp er zich hongerig op... Zij, die niet van lezen hield, tusschen krakeelmenschen en achterbuurt-herrie, zij genoot er zoo bedwelmend van, als bij muziek. Muziek stilde voor een poos, Rebecca's teeder heimwee. Rebecca verzonk er met haar heele virginale ziel in. Zij begreep van haar eigen smachtend-nijpende ontroeringen en spanningen weinig; nog minder van haar verborgenmystische natuur en ontwakende zinnelijkheid. Oók bij die adembenemende Bijbel-geschiedenissen werd haar de zichtbare wereld al grooter, verhevener, grenzenloozer, ijler... Wat zij bij muziek doorleefde: het droef-gelukkige en het oneindige, dat onderging zij nu, in het liefkoozende denken aan Uriël. Zij vergrootte zijn heele wezen in haar koortsige exaltatie. Zij zag hem als een, wond er 1 i j k- s t o u t en redder uit een vernederend lot, als een toekomstig verdediger tegen de ruwe broers; als een ontstuimigen uitstraler van
liefde, altijd liefde en overgave...... Zij zou zich
koesteren aan zijn hart. Want Uriël was alles-in-één; wist alles, begreep alles, vreesde niets. En zij bad God, in nachtstilte, om nederigheid, plichten-onderwerping, bij kreunende ontbering; om gehoorzaamheid.
VI.
Het was een louter kuisch en maagdelijk-beschroomd openbloeien van een eerste liefde-vervoering voor een wezen van het andere geslacht, zonder een enkele sensueele voorstelling of vaag-wellusitige begeerte naar aanrakingen-in-roes. Het stilde brandende droefheid van Rebecca's heimwee, dat open en tegelijk verborgen in haar stralend-gouden oogen uit-