37
genegenheden verspelen en geen hreuk met Igmaniz. Maar zoo iets had zij nimmer doorleefd, noch onder vriendschap van den schuchteren Galliciër noch bij half-verholen bescherming van haar schuwen vader. Voor het allereerst, na de ontmoeting met Uriël, bracht die ziele-volte, dat stormend-ontwakende, dat licht-gelukkigie, die zachte of onstuimige verrukking ook tegenover Rebecca's overleden moeder, een af-׳ wenteling in haarzélve van het onverzettelijk dwang-schuldgevoel: door haar geboorte oorzaak te zijn geweest van Judith's dood. Haarscherp werd zij zich dit bewust. Zij huiverde soms voor vader's dwepende vereering van moeder's nagedachtenis; vereering die zelden rust bracht; eêr wroetend en schrijnend verbonden bleef aan wraak op, en haatdragend-dreigen-den wrok tegen de weeldezieke Rozenheim's.
Als heel jong meisje al, kwetsten haar die twee gescheiden dingen in Josua's liefde. En nu sprak ook Igmaniz van de vele engelenkoren, die den Algoede zingend omringden en haar moeder's ziel naderden. Judith werd bewaakt en beschut en haar moeder beschermde kudschelijk weer Rebecca... Toch vreesde zij de twee groene, stille vlammen in Igmaniz' geelachtig gelaat, als hij het verlepte, bleeke portretje vain moeder Hereira te lang bestaren bleef, en fluisterend bijna sprak van het wonder, dat de Oneindige God in den eindigen mensch binnendrong met een heilige liefde. Igmaniz' besluierde stem vond Rebecca heerlijk om naar te luisteren; vooral wanneer de Galliciër diep bewogen uit den Bijbel vertelde en vóór haar verbeelding, uit een geheimzinnige schemering, figuren versprongen naar een lokkend-lichtende verte. Dan zag ook zij 's nachts, den Zuiderkerk-romp als een duister gevaarte in de Zanddwarsstraat oprijzen, tot het duizeldiepe azuur en er wondergroote sterren boven glanzen.