35
al het geschapene; dat het laagstgezonkene schepsel nog een vonk van het goddelijke in zich verborgen hield...
Dan kon Rebecca soms opnieuw hevig ontstellen van zijn vlamgroene stuiteroogen, die op een afstand nóg vleiend zengden. Dan wankelde er iets i׳n haar naar den Galliciër; vooral naar zijn innige veredeling van het alledaagsche; een drang, die uit heel zijn geheim-ziinnig-stillie wezen opdook.
Bij de ontmoeting met Uriël, — wondere uitwerking van liefde-ontroering en onbewust-erotische aandrift, — was haar droom glanzend omhuld en doorstraald van illusiën, als een lichtwolk blijven hangen in het duistere keukentje. Uriël scheen onverhoeds, zooals een argeloos en schoon avondvlindertje, ritselend een donkere tralliekooi komt binnenfladderen, Rebecca's leven ingetreden. Want een kooivogel voelde Rebecca zichzelve in het daverende, heete of grauwe Zand-dwarssfcraatje, gevangen door verstrengelde plichten en nog eens plichten, tegenover vadertje, tegenover zwoegende broers, tegenover het ritueele huishouden, de sjofele familie; tegenover en onder de menschen van kwaden en goeden wil... Het bange, vreemde, weeke geluk, dat haar hart omkroop, zwol sterker aan. Zij ademde in een tuin vol goudenregen...
Uriël, Uriël, Uriël,... zong het in haar popelend meisjeshart. Een wiekend verlangen bewoog sidderend en wonderlijk in haar stille binnenste. Rebecca zweefde langs den blauwen hemel... Heimweedroom giing werkelijkheid worden. Zoo onverhoeds en overstort van vreugde moest dat alleene meisjeshart, het mysterieuze, teedere, dat hartstochtelijke, wild-geluk-zalige raadsel meedragen. Zij alleen moest zelve die liefde oplossen, begrijpen. Hevige hartkloppingen en zoete verwarringen bevingen haar iedere minuut. Zulk een innig-zalige, gewelddadige en toch verzadigende