25
— Pas op,... viel giftig Moos bij,... keizer's paard pist óók in groote plasse!...
Sem sprong van zijn laag zeteltje... Zijn gele neus glom als roomijs.
En Jaap, de violist-bokser-mandolinist, de Jazzband-fanaticus, die weer in loterij scharrelde, beschermde Rebecca op zijn wijze... Hij zou gauw met een Band, een Noorsch gezelschap, uit het land vertrekken. Nu al heimwee... naar de sportstad Amsterdam? Naar het Stadion? Ja! Naar zijn vader? Neen! Naar Bekkie? Ja!... Daarom vervloekte hij nu zijn rauwe broers...
— Pèspleekesje!...... Jullie stoote Bekkie als jullie
poote in d'r gat... Ze heb d'r evegoed az Naatje van Hoorn d'r eer... noh!...
— Ozloo... kwijllap zeit wat!...
— Ja, ikke zeg wat!...
— Nog 'n stuk koegel, meneer Spikta!kel?...... Is
zoeter as gestole water!...
Sem brulde heesch en plakte zich weer op zijn krukje.
Alle gehak liet Rebecca onverschillig. Natuurlijk, gekrenkte scherts van de verslinders. Het vorig jaar sliep zij nog in de vochtig-duffe, naar mispelen riekende bedsteê. Toen, plotseling, weigerde Rebecca onverbiddelijk, sinds de kijvende tweelingbroers Jaap en Moos eens smoorzat, midden in den nacht waren binnengewaggeld en pal vóór het duistere steêhol, weerzinwekkende taal uitbraakten over een schunnige straatmeid. De hart-verblinde rasjangs! Hoe arm ook,... Rebecca begeerde nadien in een eigen afgeschut hokje te liggen, buiten het oog van vader en broers. Dan hoefden die niets meer te verbloemen. Achter de keuken had zij een bijna lichtloos kotje met een heel hoog, smal-klein tuimelraampje schoongeboend. Dennie Goudswaard zou het betimmeren
Pèspleekesje: pestkoppen. — Rasjangs: boosaards.