21
Vader's plaats! Het ontroerde haar hevig! Die schoelje!
Sem, speelsch toegevend, krachtbewust, zijn zus met één slag te kunnen verpletteren, smakte zich op een krukje. Maar de heesche stem schaafde voort:
— Loop me gesjiewes-zussie van pórzelein me mit 'n goosen van goudh... nöjanönee?... Mit 'n kriste-mens? Of magge wullie niks wete?... Wat 'n inbors... nöjanönee!...
Rebecca glimlachte, maar van binnen wrong schrik haar de keel dicht. Altijd Sem, Sem, dat ronkende schepsel, die Esau-natuur, gemeen, grofhartig, met zijn rauwe, sarcastische schimptaal en zijn hartstocht om eeuwig vijandschap te veroorzaken tusschen de menschen. De Edomiet,... zoo noemde vader hem geprikkeld, wanneer hij Josua, van Snooge soms sarrend opwachtte en spotte:
— Binne weer al de Spaansche name van de Theba
gerold?...... Ik vertrouw jouw steek-oppassers geen
steek!...
Josua lag al te bed, in het kil-donkere achterkamertje. Zijn rood kalotje hing stil aan den deurknop.
Moos schold heftig op Sem, den grijnsmond van woede scheefgetrokken; beest dat beest aanblafte. De kippige oogen loerden valsch naar Bullebak. Moos' hei-oranje dasje, onder het armelijke licht geleek een bloedende kin-striem.
— Versjwartste nar, behema!...... Bekkie en 'n
jonge!... Zekers uit 't Blaeu-straatje!... De rechte soort, goochem... ij-zé-ré-hein!... As... as Sabba Nagamoe op Zondag valt!... Noh... jij heb nou geregeld alles... alles,... behalleve lood en verstajem... Laat je zik hange!...
Gesjiewes: lieveling. — Theba: Voorzangersplaats. — Behema: stom dier. — Sabba Nagamoe op Zondag: een onmogelijkheid.