16
luim, prikkelbare aanvlieging, vernielzucht, kwijning, verfijning of levenswreedheid. Bij Rebecca, hoe kort hij haar kende, ontdekte hij slechts natuur-charme en schalksche onbedorvenheid, als het Spaansch-oostersche, fiere van zijn moeder. Maar veel onbe-krompener, milder. Ook Rebecca was een rasechte Hereira, zooals zijn Mama een rasechte Suasso y Arias da Silva.
Rebecca, naast hem, liep met danslichten tred. En zoo lief-trots en rechtop en rijzig als een koningskind, constateerde hij telkens weer met ontroering en vreugde. Haar gebaartjes bleven wonderlijk-snel en rustig. Maar soms zonk zij roereloos wég in een droomerig staren, om onmiddellijk voort te schuifelen, alsof zij staande sliep. God,... Uriël zelf voelde zijn doezelende zwaarte van binnen opgelost in iets ijls en gewichteloos. Een doodgewoon, heerlijk-slank Jodinnetje, dat een dochter van zijn vader had kunnen zijn, zoozeer geleek zij Henri Rozenheim.
Uriël murmelde het onhoorbaar binnensmonds, om zijn opgewondenheid te ontnuchteren, wijl hij zich schaamde over eigen insipide verrukking. Hij verfoeide in anderen en in zichzelf, romantische opzwee-perijen en zinnelijke verliefderigheid, grootsprakig, ontijdig-snel en zorgeloos geboren. Bits en gemelijk zocht hij naar iets onbehaaglijks in haar lenig-ranke wezen; bespotte hij zijn eigen gevaarlijke, onberekenbare weekheid...... Maar Rebecca bleef angstig-
verwonderd kijken, als een geschrikt meeuwtje op het broos nestje. Dat huiverend-ingetogene, westersch-gevoelige overblufte Uriël. Zelfs haar stem was vol gevoel en bekoorlijke goedheid. Toch vond hij het teerhartige, aanhankelijke, in zichzelf absurd, verhevigd en frenetiek-verhit in het tragische mijmeren over deze arme, onbeschaafde familie, door Papa Rozenheim zoo doodelijk-wreed verstooten.