15
wel van haar zeggen? Alleen te schuw, te zwijgzaam, te droomrig en te schrikkerig... Neen, ook tegenover Mama zou hij die ontmoeting verzwijgen.
Uriël onderging, wat alle mannen doorleefden bij Rebecca,... de begoocheling van haar reinen blik, de eindelooze zachtzinnigheid in de donkere, goud geringde oogen. Zij keek zoo ontroerend-zuiver als een verbaasd kind; toch guitig soms. Een oogenblik later droef en bang, en dan plotseling weer ontstraalden ze hel licht en brak er een stille vurigheid door. Een mengsel van onschuld, onwetendheid en ingeving; van
onbewuste wijsheid en fijn-tastende intuïtie,...... zoo
schatte hij Rebecca. O, dat verrukkelijk kopje, met de kastanjebruine vonkharen in zwellende vlechten op het achterhoofd saamgestrengeld. Hoe aanbiddelijk en geheel het meisje, wars van opgesmukte en opgeschroefde jongens-brutaliteit. Heel het slanke, bijna tenger-ranke lichaam bewoog zich hartstochtelijk-lenig en natuurlijk-vrijmoedig, met een geheel onbewuste, bijna hooghartige gracie. In verwondering ontdekte Uriël ook, dat dit meisje zich niet poederde, geen lippen verfde noch wangen pastelleerde. Zoo iets had Uriël in zijn omgeving nog nooit gezien onder moderne meisjes. Ja, Uriël vond zijn eenvoudig, onwetend Jodinne-nichtje goddelijk-mooi; echt góddelijk-mooi en zoo Kef, zoo zoetjes-aan ernstig, al had zij heele-maal niets ״moderns". Zij was niet oostersch en niet westersch. Toch geleek ook zij een madonna, — o, heel anders dan Mama! — méér een Italiaansche madonna mét het raadselachtig-glimlachende van een Da Vinei-vrouw. En Sakuntala? Was Sakuntala niet
óók een heilige vrouw? Maar Rebecca,...... Rebecca,
het argelooze Jodinnetje van de Zanddwarsstraat, een
doodgewoon meisje...... Waarom drong dat gevoel-
naar-gelijkenis dan zoo in hem op?... Bij zijn zusters was alles luxe-raffinement, slordigheid, broeische