12
Vondelpark" nu? Nog veel vuiler en laagzieliger dan de baldadige brallers, die brulden om negotie-duiten. Zij leek wel een zieke zigeunerin; een erbarmelijk schepsel, met heimwee naar ruimte en verte. Zij handelde in alles tegen gebod van vader en eer van moeder Judith in... met een Rozenheim wandelen! Zij had vandaag zelfs expres haar effen-zwart japonnetje met wit kraagje aangetrokken. Zij had zich om den blanken hals, een glaskralen colliertje gehangen. En haar hommelglanzig hoedje met coquet randje van kant,... om maar aardig uit te zien; doordouwerigheid van Reintje, al vermoedde die niet waar Rebecca heenging. Zij kreunde. Snikkend-zacht en zuchtend sprak zij in gedachte met haar innig-vereerde moeder en smeekte haar vergiffenis af. Rebecca begreep niets meer van haar eigen huichelachtig leugen-doen; van haar brandend-verward en verheimelijkt denken. Een pijnigend verdriet en een allerellendigste rampzaligheid verscheurden heel haar eenzame wezentje.
Zij liepen naast elkaar als doodvreemde, luimlooze menschen. Zoo dacht zij! Maar van binnen was het Rebecca, alsof zij Uriël al jaren en jaren kende; alsof zij dien jongen zoo-ineen alles, alles kon geven wat zij bezat. Een zoete, bijna hartstochtelijke verteedering drong in haar op. In willoos verlangen droomde zij naast hem, wakende. Naar buiten bleven zij voor elkaar geheel onbekende, stille, onbedwelmde menschen, die zwijgzaam kuierden op donkere Burgwalletjes; die geen klankje van hun ontroering zwichten lieten. Rebecca dacht; hoe aartsdom zal hij me vinden... Het deerde haar echter niet, want zij had veel vreeselijker, veel snijdender verdriet dan hij. Om haar bedrogen, diep-gekrenkten vader; om haar moeder-zaliger, eens zoo vernederd!
Van een zandsleeper in de gracht daverde een