10
haar toch te machtig. Zoo een jongen zou zij, geloofde Rebecca, kunnen lief krijgen...
Rebecca's woorden verstikten in een klankloozen huil; een schokkenden snik.
Uriël verdween stilaan, als gesnoeid door de duisternis. Zij staarde hem na in het schaduwdonker van den geweldigen Zuidertoren, smeeklijk door haar tranen heen. Al haar zelfbeheersching slonk. Een leege, weeë pijn bleef in haar nabranden. Zoo ellen-dig-alleen had zij zich nog nooit gevoeld...
III.
Een week later ging zij toch, ver voor het afgesproken uur. Vader's eten had zij klaar gezet. Hij was naar een Gedenksteen-plaatsing voor een Joodsch Weeshuis. Mijnheer D'Ancona had hem meegetroond en hij zou niet vroeg, tegen den avond thuis zijn.
Sem Bullebak had er grof bijgehoond:
— Koekemol... wat 'n golem!... Hij heb kouwe voete... alderabbe... Mot ie ze late afzette... En la je zik maar mitééne mit die mesjokkene Eendarm an mekaar inmetzele... Bi jij en dat gazzer van alle sooris en weitik af!...
Sem's geel mom ontwrong Chineesch-wreed.
Tante Truddie hoorde Sem's vloeklasteringen en beefde. Zij, vol klein en kruiperig bijgeloof, dacht: bij zoo een vloek, terwijl Josua Gedenksteen en Weeshuis bedacht, moest er een erg ongeluk gebeuren!... Al berispte Josua haar wel eenige keeren per week, om haar gejammer bij voorteekens, zij kon niet nalaten, te sidderen. Tante Truddie droeg altijd iets bij zich,
tegen slemazzel hiervoor en slemazzel daarvoor......
Maar onder Sem's vloekwoord verbleekte zij en trilde aan handen en voeten.
Golem: pop. — Alderabbe: gelukkig maar. — Gazzer: zwijn, — Sooris en weitik: zorg en ellende. — Slemazzel: ongeluk.