6
Smyrna,... een Messias, een profeet!... Alles verbeelding, dwaasheid... Vader noch Igmaniz waren boven!...
Toen stond ze, in tijdloos gevoel, wonderlijkgelukkig en ontroerd, maar tegelijk hevig-beklemd voor haar neef.
God, ze verlangde zoo naar Uriël; zelfs nü, vlakbij hem. Iets smeekte en weende zacht in haar: bezat je maar één greintje van Reintje Plukker's poeder en opsmuk; van haar spotflirt en flikflooierij...
Zij hadden elkaar schuw bekeken en stijf gegroet, half buiten het portaaltje. Zij, in zelftrots, gejaagd, nerveus, bevallig, even glimlachend om den hoed, dien Uriël voor haar, — nee... zóó iets! — in de hand hield;... hij schijn-kalm, bedeesd, heel jongensachtig-eerbiedig. Schoon neef bijna niets zei.
Ook Rebecca zweeg. Haar heerlijke, oogenglans-temperende wimpers trilden. Zij kón niet spreken. Gek... al wat zij plotseling doorleefde. Een wrang-scheurend verdriet om haar verraad tegenover vader, een snijdende hunkering naar toenadering, naar saamzijn met... familie. Zij kon wel gillen van wee, en toch scheen haar keukentjes-droom werkelijkheid te worden. Rebecca dacht afschuw voor een Rozenheim te zullen gevoelen, zoodra zij er ooit een zou ontmoeten. En nu sprak zij, zelfs met den jongsten zoon
van oom Henri...... ,,Oom Henri"?...... Het klonk
Rebecca zoo mal-onbestaanbaar in de ooren. Het leek een zinsbegoocheling... Oom? Oom?... Een man, dien zij nimmer nog één tel gezien had?... Zij dacht benard en verward aan de „instopsels", de verbrokkelde verhalen in het kastdonker keukentje, van oom Salomon; verhalen over de Rozenheim's, met halfgesmoorde stem versmonseld, uit vrees voor broer Josua. Zij onthieven veel van haar benauwenis. Zij hoorde oom Salomon weer over oom Henri en de