5
Rebecca stond weer suffig te aarzelen, in onbegrip, toen opnieuw de bel wanhopig klingelde. Neen, zoo driftig schelde ook Igmaniz niet. En groothartige tante Truddie trok altijd ״per ongeluk" verkeerd... tweehoog of een-hoog, om onbelemmerder en driester Rebecca te kunnen verrassen. De vriendinnen van wit-gepoederde of roze-geschminkte Reintje Lokster bekreunden zich toch niet om een étage hooger of lager? En al te mal kon nooit winnen!
Ja, maar nu moést Rebecca wel opendoen. Want de onderburen wisten, dat ze thuis was; hadden haar hooren stommelen in het keukentje. Dié zouden er zich omslachtig mee gaan bemoeien en ״terloops" het dochtertje van Hereira helpen in het ״avontuur".
Snel wiesch zij, zóó van de casjere spijzen, haar handen. Toen een touwruk,... hóórde zij in het portaal-duister die vreemde, zachte stem weer met het trillende nagegons erin. Ja, ja,... het was toch zoo. Iemand, beneden, vroeg schuw, ingetogen, angstig bijna, naar juffrouw Rebecca Hereira.
Uriël,...Uriël!...
Even duizelde Rebecca, Maar, van wie wist hij haar naam?...
— Ik kom!
De stem zong helder. Haar handen tintelden. Hoe durfde zij,... hamerde haar hart.
Rebecca ging, heel langzaam, stil, het hoofdje vol zware gedachten. Overrompelend-snel verscheen haar in-een Igmaniz' gelaat; ontwaarde zij tusschen voch-tig-donkere trapmuurtjes, den zachten kroes van zijn bruinen baard. Uit Igmaniz' stuitergroene oogen schoot een scherpe vlam.
Godvreezende Rebecca ontstelde van haar eigen wild-koortsige verbeelding. Een prop zwol dik in de keel op. Zij hóórde Igmaniz met vader Josua zacht-fluisterend spreken over zekeren Sabbataï, uit
Casjer: ritueel geoorloofd.