2
angstig geheim voor Rebecca. Eigenlijk begonnen met een vertwijfelenden schrik, op een Zaterdagavond, bij éérste ontmoeting, aan het onderste trapje van de Zanddwarsstraat-woning, na de Habdalah-zegening! Toen, inéén, hoorde Rebecca die ontsteld-haperende woorden, op haar vraag in de kromte van het schuw-donkere portaaltje...
— Wie is er?
— Ik... ik ben... Uriël Rozenheim...
In de beduusde stem suisde iets van een gongklank na. Even, argeloos, doodgewoon herhaalde ze...
— Uriël... Rozenheim?...
Maar plotseling ontscheurde zij aan het taaie lijm van haar geheugen, onder geheel onverhoedsch verschijnen van Uriël, een verbijsterend, krampachtig besef van wat er gebeurde en greep haar een zotte duizeling.
Rebecca hoorde nog altijd den wreeden schrikslag waarmee zij de deur had toegesmeten. Godallemachtig! En het was toch alweer ruim een jaar geleden... Vader vroeg dien avond zoo ontsteld-wantrouwelijk, wie er zoo driftig schelde? Nou al een schnor-partij?...
Josua zat, na het heilige Sabbath-eindgebed, al maar in het duister vertrekje te turen. Gelukkig voor Rebecca. Want onmiddellijk had zij, onder een heimelijk, angstdreigend voorgevoel besloten, déze ontmoeting met haar neef tegen een ieder te verzwijgen. Zij jokte maar wat,... och, niets... Een fopschel!
Josua, argwanend, vroeg beklemd:
— Ah nega...... hoorde ik je dan niet spreken,
kindje?
— Met twee-hoog!
Sjemabenie,... nou begreep Josua dien dreunslag van de deur; zoo erg, dat het heele huis ervan beefde. Het was allemaal van vreemd fatsoen.
Schnor-partij = bedelpartij.