zijn voor de fijnst-speurende biographen met feiten nooit opgeklaard. Zelfs Thayer, die toch een ziel in doorsnee vermag te toonen, heeft overal zijn snuffelneus gestooten. En daarom weet men ook zoo weinig van Mozart's verhouding en optreden tegenover Beethoven. Alleen leeft de gretig-omklemde episode door Jahn in vier regels geboekt. Ik stel hun samentreffen mij zóó voor.
Mozart, waarschijnlijk vol van eigen werk-impulsies, — tijdperk der Don Juan-creatie, — wierd vaak lastig gevallen door opgeschroefde wonder-kinderij. Daarom zal hij ook blijkbaar Beethoven bij zijn eerste komst schuw en wantrouwelijk begluurd hebben als een afgerichte technische-toer-tjes-tentoonsteller, die hem wou overbluffen. Maar Mozart was niet te overrompelen, had zeer zelfbewust zijn categorie-indeelingen van allerlei genie'tjes. Beethoventje mocht dus wat voorspelen. Zie nu het vurige, toch zwaar beschroomde en schichtig-
94