van Glück, het koortsige mannetje, duizelig van verrukking, wonderen van ontroeringen de ziel indragen. Want Mozart omvlinderde zijn melodische ziel en omlichtte hem. Bij hem was alles dans, maar van bloem-glanzingen, uit en in zon. Zijn muziek was omstraald van een klare blijheid en goud gejubel. Dat was louter vonkende schoonheid van couleuren en tonen als waterstralen, trillend en druppelend en weer vervloeiend in een zee van harmonieën. Mozart, dat was de zoete weemoed, verinnigd door roerende teederheid, en plots wegschietend in schalksche dans-guitigheid door een omkanteling van speelsche stemmingen. Mozart, dat was de ziel-zelve der clavichord, met haar lieflijke zwakte, haar halve toon-dempingen en zang-zoete versmeltingen, De teederste hand kon alleen zóó ijle toon-flguren weven, zoo broos van cier en zoo rein van harmoniseering. Dat was als het zilveren gloeien van een beek in
6
85