hoepels, steenzuigers of Aimard-materiaal voor woudloopers-oefe-ningen, en je voelde al een vreugde in de keel, een wilde vlucht, een uitstrooming van speel-genot dat je daar tartend te wachten stond onder de zon-overstraling, onder den hemel waar alles lachte; de huisgevels in zon, de boomen in zon; als het schijnen van het daglicht overal je omving, — en denk dan eens dat je plots door je waakzamen vader gesnapt wierd, zijn heerschstem dreigde: ... je werk is nog niet af!.., Eerst dat baasje,... tot den laatsten regel... je speelgoed maar weer in den hoek... Bezin je dan uitsnikkende, doorkrampte kin-der-teleurstelling en woede-smart, toch machteloos tegen het muur-hooge gezag van den plicht-dringenden vader. En besef met die nog smartelijk trillende herinnering in je, wat het voor Beethoven, het jongetje, moet geweest zijn niet één klaren, goudzonnigen zomerochtend, niet één dolvroolijken speelmiddag na school-
62