drang tot mee-zingen en -neuriën, niets.
De kleine schelp zuigt het schoonste spel der zee-tinten in; de heele wijdheid van lichtglansen der rui-schende zee, weer terugspiegelend in den goudgloed van den kinkhoorn met zijn symbolischen vorm-groei. Zoo vangt en weerkaatst het geniale kind ook onbewust het Oneindige.
Hoe meer het mannetje zijn vader hoort en de zoete of stijgende klank-galmen van zijn stem, hoe meer het gaat roeren en bewegen in dit rampzalige wonderkindje, dat de sombernis van de omgeving al voorvoelt. Maar de klavier-tonen lokken, lókken, en er glanst een stille, ontzette, luisterende verbazing in de oogjes, als vingen zij den rooden weerschijn van outaar-vuur. Johann, zijn vader, moet dien angstigen drang tot luisteren beseft hebben in het knaapje, begrepen dat iets ongemeens gebeurde in het zwijgende jochie, dat rond-gretigde met
4
53