bei, ópstaart naar een jong-mooien, gekscherenden hofmaker. Vooral Zmeskall had dat schuw-gehoorza-mende, zich in stille wijsheid toch verheffend met een fijnen meerderheids-glimlach. Beethoven,plotsdoor-prikkeld van luim-vlagen, rukte aan Zmeskall's harlekijn-beentjes en dadelijk sprong het muziek-graafje met bevende knietjes in het gelid. Dan weer hakte Beethoven op de over-eind-gestramde gedienstige armen en het baronnetje duikelde naar voren. Een anderen keer liet Beethoven zijn schielijk-speurende oogappels rollen in woede-licht, dat het baronnetje scheel loenschte van schrik, de meerderheids-glimlach zelfs verbleekte. Zoo, in groot burlesken stijl, caricaturi-seerde hij dit welwillend, braaf en niet talentloos personaadje. De titanische saampersing van levenskrachten in Beethoven had vitale ontspuiïng noo-dig. In die soort dronkemans-kluchtig-heid schiep hij zichclownsen wild-jolig greep hij naar de poppen die piepten.
40