jubel van zijn hart, niet ״classiek", niet „romantisch", niet „modern", niet „antiek",... maar geef ze met héél de ziel en al het gróóte kunnen, en ge zult romantisch en classiek zijn, modern en antiek, en ge overrompelt de slapende zinnen van de luisteraars-leuteraars over stijlvormen en „scholen".
Men kan deze gansche mensche-lijkheid ook onmogelijk omvatten als ge niet zeer diep en met den machtigsten drang psychologisch en artistiek beladen, zijn heele wezen, zijn hartstochten-contrasten, zijn vurige opvliegendheid en diepe melancholie, zielkundig hebt doortast en doorschouwd; zoo ge niet alles van zijn beminlijke en verwoestende eigenschappen en driften met de perceptie en de hoogste geestelijke verbeelding hebt doorleefd in uzelf.
Men moet Beethoven in zijn soms waarlijk innig-afstootelijke ruwheden, door ziekelijke eigenzinnigheid nu en dan overslaand in wreedheden, ׳-׳
25