die zij bij de ״Negende" en een week-voos walsje in gelijke ontroe-rings-schokken ondergaan, zelfs op uitvoeringen, waar de mannen länge en de vrouwen kórte haren hebben. Want er is een laffe, zwierlooze, onedele jacht in al die zwetsende vereerderij.
Het is geen onuitzegbaar innig verlangen beter mensch, edeler, verhevener, dieper te worden. Het is geen op zijn innerlijkst doorleven, maar een voos uiterlijk verafgoden, of een zinnelijk dwepen met melodieschoonheid. Want zou al die teederheid en die grootschheid van ideeën-ontwikkeling bij Beethoven b.v., en dat diepe vuur van inwendig leven gevoéld, doorleefd worden met alle psychische vermogens, hoeveel minder slecht, minder afstootelijk zelfzuchtig, hoeveel minder ignobel, minder duf en hoeveel ménschelijker zouden al die luisterende en kwetterende bewonderaars ook in hun eigen bestaan dan moeten zijn. Want
20