Ik zelf hoor liever rauw, scherp, wrokkend, het oordeel van muzi-kaal-onnoozelen, die er uit stumperen, log maar eerlijk: ״wat duurt dat afgedriedekkers lang, al die clas-sieke verhevenheid van klanken", dan het jankend-erotische gedweep met de „Negende" en de „Pathé-tique" en de „Maneschijn"-sonate van fatterige toonwellustelingen, betraande juffrouwen in reform met strak gekamde haren, of geleierige extaze van oude lieve dames met zielespanning, voldoende voor een heele handwerkschool of voor een wintercursus in fijne borduursels. Niet wijl ze geestelijke mieren zijn, nietig, minacht ik hun woorden, — want infusie-diertjes zijn ook nietig en lichten tóch, — maar wijl ze zich in onreine geestdrift opblazen tot kwakerij en zoo afstootelijk graag snoeven op hun muzikalerigheid, meestal niets anders dan een zeer grof klanken-sensuaüsme, een uitsluitend zintuigelijke genots-slurping,
19