HERMAK HËYERMANS. 87
doovekool en ze zwaayen met de woordleege goochel-tasch van hun aesthetische geblaseerdheid. Ze lachen om een groentenkweeker met melkboerenhondenhaar, en van pompoenen en meloenen hebben ze nooit gehoord. Heyermans walgt van de ״aestheetjes" vol van hun „innerlijk" en hun „ziel" of van de wonderen die zij ontdekken in het „innerlijk" van anderen; aestheetjes, vol van eigen vergeestelijking en psychologische subtiliteit.
Voor de bleeke neuzen van deze verhevelingen en dichterteederen plaats hij met een prachtig stout spotgebaar zijn realistisch maal: spek met bruine boonen en tegenover hun schijn-diepzinnigheid ontsteekt hij de lont van zijn meest hoonende en sarcastische nuchterheid met een plof. Hij schuwt het kaatsspel der geleerden en begripspraters, die met redefiguren en religieuse verrukkingen werken. Hij beseft dat het niet schuilt in de schoolsche termen. Ook Michel Angelo deed zijn eerste kunstontroering op in een doodgewone steenhouwersfamilie en toch steeg hijzelf tot de hoogste hemelen. Zoo leeft er ook in Heyermans, die geen man van studie of kennis is, een diep-geestelijke drang welken hij niet vermag noch begeert óm te scheppen in oorspronkelijke begrippen, noch in philosophische of dialectische leeringen, en die toch geheel zijn innerlijk wezen beheerscht. Zijn verstand wordt bijna altijd door een fijne intuïtie geleid, zijn intellectueele uitingen drijven er op. Zijn vaak prachtige menschenkennis en spontane levenswijsheid openen hem menigmaal een klaar zicht in het meest verborgene der menschelijke karakters. Hij raakt met zijn droomen, fantasieën, ijlgevoelige peinzingen, met zijn humor en ironie soms de diepste levensproblemen, problemen ook gesteld door de hoogste wijsbegeerte, en hij brengt ze op zijn wijze tot oplossing. Ook hij beseft soms, de ijdelheid van alle betoog en het geheim der liefde „geschreven in ongekende taal."